Worm of Brood
Het was op een zonnige middag dat ik op brasem zat te vissen in een vaart waar regelmatig groepjes jongens en meisjes langs fietsten. Op weg van school naar huis. Kreten klonken, zoals: ‘Haal Op, je worm moet schijten! Of: hé je al wat?’.
Mijn hengel was elf meter lang, wat bij sommigen de opmerking ontlokte: ‘Waarom ga
je niet aan de andere kant zitten, dan hejje maar een kort hengeltje nodig...’ Uit
een van de groepjes passanten maakte zich op gegeven moment een jongeman los. Hij
was hooguit 10-
‘Heeft u al wat?’ vroeg hij op gedempte toon, ‘waar vist u trouwens op?’. Ik vertelde hem dat ik op de brasem zat en er al een paar gevangen had. Maar dat het niet zo goed ging met de zon zo op het water. ‘Vis je ook?’ vroeg ik hem; ‘ Ja’ zei hij: ‘ Af en toe, maar ik ga meestal met mijn vader en oom de polder in, met de schuit’. Ik vroeg: ‘Waar vissen jullie dan op?’. Het antwoord kwam niet direct. Ik keek even opzij. Hij zat er nog. Ik zag zijn bedachtzame blik. Er ging iets komen, dat voelde ik.
‘Ja’, begon hij’ en zweeg weer: ‘mijn vader en oom zetten netten, ze plenzen met de kloet in het water, zo jagen ze de vis in de netten’. ‘Ja, zeg ik, ik ken dat, is je vader broodvisser?’, vraag ik hem. ‘Nee’, antwoordt de jongeman, hij vist alleen met de worm...’
W. Middelkoop